Ranking financial times van business universiteiten nader bekeken
In de Top 100 MBA ranking van de Financial Times staan vijf Nederlandse Business Schools en evenzoveel Belgische. Er zijn verschillende rankings voor verschillende opleidingen. De Rotterdam Business School (Erasmus Universiteit) noteert met plaats 26 het best van de Nederlandse business schools op de ranking voor Executive MBA’s. TIAS behaalt de 52e plaats. Waardoor worden de verschillen tussen deze business schools veroorzaakt? Hoe zit de beoordeling in elkaar? Zijn er in de methode oorzaken aan te wijzen waardoor er toch sprake kan zijn van vertekening of onjuiste vergelijking?
Om in aanmerking te komen voor deelname, moet een school geaccrediteerd zijn door AACSB (een internationale accreditatiestandaard voor bedrijfskunde en accountancy opleidingen op bachelor-, master- en doctoraalniveau) of Equis (Europese accreditatie voor de instelling als geheel, dus niet alleen de opleiding). Andere vereiste om in de ranking te komen is dat het programma minstens vier jaar loopt; en de eerste lichting moet minstens drie jaar voor de publicatiedatum van de ranglijst afgestudeerd zijn.
Net als vorig jaar hebben 137 programma’s deelgenomen aan het FT rankingproces van 2017, waaronder 17 gezamenlijke programma’s die door meer dan één school werden verzorgd. Negen scholen deden voor de eerste keer mee. De FT-ranglijsten zijn relatief, dat wil zeggen de scholen worden ten opzichte van elkaar gerangschikt.
FT Ranking Business School 2017 (Bron: FT 2018)
De Financial Times geeft behoorlijk uitgebreide informatie over de wijze waarop de scores berekend worden. In het kort:
Er wordt één enquête uitgevoerd onder de deelnemende scholen en één onder alumni van de genomineerde programma’s. Voor die laatste geldt een minimum response van 20%.
Alumni geven informatie over vijf criteria: het huidige salaris, salarisverhoging, loopbaanontwikkeling, werkervaring en bereikte doelen. Deze vijf criteria nemen samen 55 procent van het gewicht van de ranglijst voor hun rekening. De eerste twee criteria, over salarissen, tellen elk voor 20 procent.Salarissen van non-profitorganisaties en werknemers in de publieke sector, evenals voltijdstudenten, worden verwijderd. Ook extreme hoge en lage salarissen (stel je voor dat Bill Gates ook één van de geënquêteerde alumni was) worden eruit gehaald.
Antwoorden van de enquête van 2017 worden voor 50 procent meegewogen en die van 2016 en 2015 zijn elk goed voor 25 procent.Salarisverhoging wordt berekend op basis van het verschil in gemiddelde salaris voor de Executive MBA tot drie jaar na het afstuderen, meestal vier tot vijf jaar. De helft van het ranglijstgewicht wordt toegepast op de absolute salaristoename en de andere helft op de procentuele salaristoename ten opzichte van pre-EMBA-beloning. Afhankelijk van de jaren waarover salarisgegevens beschikbaar zijn, wordt er een verschillende verhouding gehanteerd, mede om inflatie-gerelateerde verstoring te voorkomen.
De door de business schools zelf ingevulde enquête meet tien criteria die gezamenlijk 35 procent van het eindcijfer uitmaken. Deze criteria omvatten de gender- en internationale diversiteit van onderwijzend personeel, bestuursleden en Executive MBA-studenten, evenals het internationale reikwijdte van het programma. Evenveel vrouwen als mannen levert de hoogst haalbare score op voor gender diversiteit en internationale diversiteit is uitgedrukt in het totale percentage studenten en docenten uit het buitenland.
Het laatste criterium wordt berekend op basis van het aantal artikelen dat is gepubliceerd door de voltijdse faculteit van een school in 50 internationaal erkende academische bladen. De rang combineert het absolute aantal publicaties tussen januari 2014 en juli 2017 met het gewogen aantal publicaties in verhouding tot de omvang van de faculteit.
De uitkomsten van een ranking als deze worden in de praktijk toch vermarkt en door de omgeving gezien als een kwaliteitsindicator voor de opleiding in plaats van een score voor de organisatie en haar beleid als geheel.
Er is onderzoek gedaan naar relatie tussen de ‘kwaliteit’ van de organisatie als geheel en de mate van internationalisering en met de mate van diversiteit. Maar ik vraag mij in het geval van de FT ranking af of het geïnterpreteerd kan worden als betrouwbare indicator voor afzonderlijke opleidingen, zoals bij de FT-ranking het geval is.
Ten aanzien van de informatie die door de alumni wordt aangeleverd valt het grote gewicht van het salaris en salarisverhoging op.
Twee aspecten zou ik willen noemen: het type student dat zich tot een bepaalde universiteit aangetrokken voelt en de sector, bedrijf of overheid/non-profit waar hij of zij, eenmaal afgestudeerd aan de slag gaat. Ik denk dat er op deze punten grote verschillen bestaan tussen de Nederlandse business universiteiten. RSM/Erasmus trekt bij mijn weten meer studenten aan die gaan voor een internationale functie in het bedrijfsleven. TIAS-studenten komen waarschijnlijk vaker dan studenten afkomstig van RSM (of Nyenrode) terecht in de publieke sector of bij non-profit organisaties. Dit kan leiden tot flinke verschillen in de scores voor salaris en salarisverhoging bij de geënquêteerde executive MBA-alumni.
Tenslotte toch nog iets over ongewenste effecten van de (onbegrijpelijke) salarisverschillen tussen vrouwen en mannen bij gelijke functies. Het zou kunnen zijn dat een universiteit met meer vrouwelijke alumni studenten dan een andere universiteit ook een gemiddeld lagere score op het criterium salaris en salarisverhoging krijgt. Of is het zo dat in de FT-ranking de salarissen van mannen en vrouwelijke alumni apart worden gewogen? Al met al zijn de bovengenoemde criteria te corrigeren, maar de vraag blijft of een eerlijke vergelijking van universiteiten mogelijk is, en of de eindscores niet verkeerd geïnterpreteerd worden door potentiële studenten, studieadviseurs, de werkgever en niet in de laatste plaats door de (trots adverterende) universiteiten zelf. Als internationalisering en diversiteit werkelijk belangrijke criteria voor kwaliteit zijn, waarom dan niet een score voor bijvoorbeeld maatschappelijke innovatie of duurzaamheid?