Kennisagenda : van ambitie tot opleidingsaanbod
Onderzoek en Ondersteuning Kennisagenda : 360 graden benadering
Onderwijs, onderzoek en kennis zijn evident voor de realisatie van het regionaal beleid en de basis voor de huidige economische groei in elke provincie.
Alleen met een goede, up-to-date onderwijs- en kennisinfrastructuur, passend bij de regionale krachten van de topsectoren in de provincie, kan de omslag naar een kennis gedreven economie en een langjarige duurzame economische ontwikkeling verder gestalte krijgen.
NIDAP ondersteunt bij het door middel van onderzoek ontwikkelen, actualiseren of onderbouwen van de integrale economische integrale kennis- of beleidsagenda. Onze kracht ligt vooral bij de kwantitatieve onderbouwing op basis van demografische, arbeidsmarkt en economische gegevens. Hierbij denken wij vanuit de specifieke kansen en ambities van de regio.
Economische ontwikkeling X Kennispotentieel
De oratie van Prof. dr. Frank Cörvers van de Maastricht University schetst een heel mooi beeld hoe de economische ontwikkeling van een regio is onlosmakelijk verbonden met de aanwezigheid en ontwikkeling van kennispotentieel. Hieronder is, hopelijk zonder afbreuk te doen aan de originele tekst van Frank, een uittreksel van de oratie, waarbij vooral het accent ligt op kennispotentieel en onderwijs. De op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde oratie is voor NIDAP een leidraad bij onderzoek en beleidsondersteuning om het regionale onderwijsportfolio van Roc’s, hogescholen en universiteiten aan te laten sluiten op de kennisagenda en de regionale economische ontwikkelingen. Hier is de volledige door de Maastricht University gepubliceerde oratie van
Prof. dr. Frank Cörvers te vinden.
Agglomeratievoordelen
Concentratie van bevolking en werkgelegenheid heeft allerlei voordelen voor bedrijven, consumenten en werknemers. Deze voordelen vertalen zich in een hoger productiviteits- en inkomensniveau in dichtbevolkte ten opzichte van minder dichtbevolkte gebieden. Bedrijven vestigen zich bij voorkeur in elkaars nabijheid, vanwege de agglomeratievoordelen die daaraan verbonden zijn. De agglomeratievoordelen hebben ten eerste betrekking op de gezamenlijke toegang tot de plaatselijke infrastructuur (zoals wegen en vliegvelden), tot hoogwaardige intermediaire producten en diensten van leveranciers en tot eenzelfde grote ‘pool’ van specialisten en kenniswerkers op de regionale arbeidsmarkt.
Differentiatievoordelen
Bedrijven kunnen in elkaars nabijheid beter profiteren van kennis-spill overs, wat kan leiden tot een hogere innovatiegraad. Door grotere agglomeraties zijn er tevens meer mogelijkheden voor productdifferentiatie, waardoor bedrijven en instellingen beter kunnen inspelen op de uiteenlopende voorkeuren van consumenten. Dat betekent omgekeerd dat ook consumenten voordeel hebben van een breder aanbod van winkels, horeca, recreatie, cultuur en onderwijs Werknemers kunnen profiteren van een groter aanbod aan banen, wat vooral van voordeel is als ze hoogopgeleid zijn, specifieke kennis hebben en hun partner eveneens een baan op pendelafstand zoekt. Verder kunnen vooral hoger opgeleiden via formele en informele kennisuitwisseling productiviteitsvoordelen behalen als ze zich vestigen in steden.
Negatieve effecten
Dichtbevolkte gebieden kunnen zich aan de randen uitbreiden als er in de kern negatieve externe effecten ontstaan vanwege de stijging van grondprijzen en de overbelasting van de infrastructuur. Perifere gebieden die ver weg van de kern gelegen zijn lopen echter door de cumulatieve causatie het risico om in een negatieve spiraal terecht te komen (Hospers, 2010). Groei en krimp zijn dus, vooral waar het de binnenlandse migratie betreft, met elkaar verbonden. Het totaal van de binnenlandse migratie in Nederland is immers per definitie gelijk aan nul.
Grootste steden blijven bovengemiddeld groeien
Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Planbureau van de Leefomgeving (Huisman et al., 2013) blijkt dat de bevolking in de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag sinds 2007 ongeveer twee keer zo hard is gegroeid als in de middelgrote gemeentes (boven de 100.000 inwoners) en wel vijf keer zo hard als in de overige gemeentes. Tot 2025 zullen ze tezamen naar verwachting ruim twee keer zo snel groeien als het landelijk gemiddelde. Een dergelijke concentratie van de bevolking in de grote steden van Nederland kan worden verklaard door de samenhang tussen bevolkingsgroei en werkgelegenheidsgroei.
Zuinig omgaan met je arbeidsmarktpotentieel
Uit een studie van Garloff et al. (2013) blijkt dat de arbeidsmarktintrede van kleinere cohorten van jongeren een lagere werkloosheid tot gevolg heeft. Vooral voor krimpregio’s waar de vergrijzing en ontgroening toeslaat, kan de schaarste aan arbeidskrachten dus toenemen door een kleiner wordend arbeidsaanbod. Hoewel de effecten klein zijn, onder andere omdat geografische mobiliteit zorgt voor een zekere convergentie in de werkloosheidspercentages tussen krimp- en groeiregio’s, bevelen Garloff et al. (2013) aan om beleid te voeren gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie. Om de aanpassingskosten van een krimpende bevolking in de hand te houden, en kramp op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen, zou derhalve het arbeidspotentieel zo goed mogelijk gebruikt moeten worden. Dat betekent zuinig omgaan met je toekomstige arbeidspotentieel, vooral in de krimpregio’s. In het rapport van de OECD (2013) over Nederland worden specifiek genoemd
Ontwikkelen van bedrijvigheid die aansluit bij de kwaliteiten van de beroepsbevolking;
Aanpassen van het onderwijsaanbod aan de vraag van werkgevers op de arbeidsmarkt en aan het clusterbeleid van sectoren en bedrijven;
Stimuleren van allianties tussen onderwijsinstellingen en werkgevers, vooral wat betreft het praktijkgericht onderwijs;
Stimuleren van de arbeidsparticipatie onder vrouwen en ouderen van voor en na 65 jaar oud.
Regionaal arbeidsmarktbeleid op drie opleidingsniveaus
Er kan tav. het te voeren regionale arbeidsmarktbeleid onderscheid worden gemaakt naar drie opleidingsniveaus.
Lager opgeleiden en het belang van informeel leren
De activering aan de onderkant van de arbeidsmarkt is van groot belang omdat de (netto) arbeidsparticipatie onder de lager opgeleiden lager ligt dan 50% in vrijwel alle regio’s van het land. De grote vraag is hoe lager opgeleiden duurzaam aan het werk kunnen blijven als ze vooral op flexibele banen worden ingezet, zonder dat er geïnvesteerd wordt in hun menselijk kapitaal door opleiding en training. Lager opgeleiden die werk hebben, kunnen bovendien door informeel leren de noodzakelijke competenties voor een verdere loopbaan opdoen mits er voldoende aandacht is voor het creëren van ‘leerrijke werkplekken’. Werkgevers zouden in samenspraak met onderwijsinstellingen, UWV en lokale overheden kunnen zorgen voor een betere invulling van flexibele contracten zodat er meer ruimte ontstaat voor formeel en informeel leren van laagopgeleiden.
Middelbaar opgeleiden en arbeidsmarktrelevante studierichtingen
Per saldo neemt vooral de werkgelegenheid voor middelbaar opgeleiden flink af (Goos et al., 2014), omdat hun werkzaamheden relatief vaak routines bevatten die als gevolg van ontwikkelingen in de ICT geautomatiseerd kunnen worden. Middelbaar opgeleiden zijn vergeleken met de hoger opgeleiden sterk op de eigen regio gericht waardoor vooral krimpregio’s vaak met dalende werkgelegenheid op middelbaar beroepsniveau worden geconfronteerd. Er is een voortdurende discussie over de arbeidsmarktrelevantie van middelbare beroepsopleidingen die door ROC’s worden aangeboden. Omdat de arbeidsmarktperspectieven van de verschillende opleidingsrichtingen op mbo-niveau van jongeren lopen zo sterk uiteen lopen is het evident dat dit potentieel aan jongeren veel beter benut kan worden. Er zijn immers te veel opleidingen waarvan minder dan de helft van de jongeren een baan vindt, ook op mbo-niveau 4, terwijl bij andere opleidingen alle jongeren aan het werk komen. Dalende leerlingenaantallen in krimpgebieden kunnen leiden tot een concentratie van (de relatieve dure technische) opleidingen op één locatie in de regio, wat een verschuiving in de studiekeuze in andere richtingen dan de techniek kan bewerkstelligen. Krimp kan dan indirect bijdragen aan een verschuiving van de studiekeuze in de richting van minder arbeidsmarktrelevante studierichtingen.
Hoger opgeleiden
Hoger opgeleiden zijn van groot belang voor de regionale economische ontwikkeling. Ten eerste zijn er positieve multipliereffecten op de economische groei en de werkgelegenheid. Meer hoger opgeleiden in een regio leidt tot een hogere lokale consumptie, betere lokale voorzieningen en meer regionale werkgelegenheid, ook voor de lageren middelbaaropgeleiden. Ten tweede leidt de R&D-functie van hoger opgeleiden aan kennisinstellingen tot innovatie, waarvan regio’s door de daarbij horende lokale externaliteiten in de vorm van kennis. Uit eerder onderzoek blijkt dat een hogere regionale innovatiegraad hoger opgeleide afgestudeerden aantrekt, maar ook dat de netto instroom van afgestudeerden uit andere regio’s de regionale kennisaccumulatie bevordert.
Voor de hoger opgeleiden is geografische mobiliteit een instrument om een betere aansluiting te bewerkstelligen tussen de afgeronde opleiding en de baan. Voor beleidsmakers in krimpregio’s zijn er kansen om ‘forced migration’ te voorkomen door het initiëren van economische activiteiten die zoveel mogelijk aansluiten bij de opleidingsachtergrond van de hoger opgeleiden in hun regio. Daardoor is het voor regionale beleidsmakers in krimpregio’s van groot belang om de geografische mobiliteit van hoger opgeleiden te monitoren. Door de aantrekkelijkheid en het groeipotentieel van hun regio te beoordelen, kunnen er maatregelen worden genomen om de regio aantrekkelijk te maken of houden. Dit geldt in het bijzonder als er door de aanwezigheid van een hogeschool of universiteit in een krimpregio voldoende potentieel aanbod is van hoger opgeleiden.
Binnen Nederland oefenen met name de Randstad en de vier grote steden een grote aantrekkingskracht uit op de binnenlandse migranten.
Regionale arbeidsmarktbeleid
Het regionale arbeidsmarktbeleid wijkt qua thema’s niet af van de nationale agenda. Het gaat vooral om het verhogen van de arbeidsparticipatie en het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt in de regio, te differentiëren naar lager, middelbaar en hoger opgeleiden. De hoger opgeleiden zijn voor een regionale arbeidsmarkt van belang als aanjager voor economische en werkgelegenheidsgroei. Hun grote geografische mobiliteit biedt zowel kansen als bedreigingen voor krimpregio’s. De geringe geografische mobiliteit van lager opgeleiden betekent juist dat zij vrijwel geheel op de eigen regio zijn aangewezen, en dat er vooral op lokaal niveau inspanningen moeten worden verricht om de lage arbeidsparticipatie van vooral ouderen en vrouwen te stimuleren, hetgeen van groot belang is bij een krimpend arbeidsaanbod. Ook de middelbaar opgeleiden zijn in sterke mate regionaal gebonden. Vooral op krimpende arbeidsmarkten is het van groot belang dat jongeren een middelbare beroepsopleiding kiezen die aansluit bij de regionale arbeidsvraag, zodat zo weinig mogelijk menselijk kapitaal verspild wordt. Netto verliest de regio jonge academici aan de rest van het land, vooral aan de Randstad.
Opleidingsportfolio en arbeidsmarkt
De bovenstaande oratie van Frank Cörvers laat zien dat een regionale kennisagenda zich onder andere dient te richten op het beschikbare, te ontwikkelen, aan te trekken en vast te houden arbeidsmarktpotentieel. Onderwijsinstellingen zoals ROC’s en hogescholen richten zich op het aanbieden en ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardig diploma-onderwijs dat in voltijd- en deeltijdvorm aansluit op de actuele en toekomstige arbeidsmarktvraag. Daarbij dient het onderwijs ook aan te sluiten op de toestroom vanuit het voortgezet onderwijs en de door scholieren gekozen profielen en studierichtingen. Tevens dient het leren op de werkplek of in het werkzame leven gewoongoed en van alle kanten gefaciliteerd te worden. NIDAP verbindt toestroom en arbeidsmarktrelevantie met huidige en toekomstige portfolio. Ons
strategische regionaal onderzoek is gebaseerd op een breed scala beschikbare kwantitatieve gegevens (zoals economische, arbeidsmarkt, demografische informatie en prognoses, studentpopulatie en instroomgegevens, maatschappelijke en infrastructurele ontwikkelingen). dit wordt aangevuld met regionale en landelijke informatie uit onze eigen longitudinale onderwijs- en leven lang leren monitor onderzoeken.